Permanente eisen motorfietsen

De meest gestelde vragen worden hier beantwoord
Plaats reactie
Gebruikersavatar
NIX
10000km gereden
10000km gereden
Berichten: 10771
Lid geworden op: 25 nov 2009, 15:46
Locatie: Milsbeek

Permanente eisen motorfietsen

Bericht door NIX »

Keuringseisen motor
(Samengevat uit: http://wetten.overheid.nl/BWBR0025798 Regeling voertuigen, Permanente eisen)

Afmetingen en massa’s
Artikel 5.4.6
Motorfietsen mogen:
a. niet langer zijn dan 4.00 m;
b. niet breder zijn dan 2.00 m, en
c. niet hoger zijn dan 2.50 m.
Motorfietsen met zijspanwagen alsmede motorvoertuigen op drie asymmetrisch geplaatste wielen, die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1996, mogen niet breder zijn dan 2,55 m.

LPG
Zie: Artikel 5.4.10

Geluid
Artikel 5.4.11
Motorfietsen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 3 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741).
Motorfietsen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33, 34 en 35, van toepassing.
Motorfietsen waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen te hoog geluidsniveau produceren. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33, 34 en 35, van toepassing.

Teller
Artikel 5.4.15
Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.

Wielen
Artikel 5.4.20
De wiellagers van motorfietsen mogen niet teveel speling vertonen. Verschijnselen van slijtage of beschadiging van wiellagers mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.
Artikel 5.4.21
De wielbasis van motorfietsen mag niet meer dan 60 mm afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.
Artikel 5.4.48
De wielen onderscheidenlijk banden van motorfietsen mogen niet aanlopen.

Banden
Artikel 5.4.27
De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,0 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren. De op de band aangegeven draairichting moet overeenkomen met de draairichting van de band in voorwaartse rijrichting van de motorfiets.

Balhoofd
Artikel 5.4.29
De voorvork moet zonder zware punten in het balhoofd kunnen draaien. De balhoofdlagering mag geen zichtbare speling vertonen.

Remmen
Artikel 5.4.31
Motorfietsen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhendel mag geen zodanige slag maken dat het pedaal dan wel de handel tot een aanslag kan worden ingetrapt of ingedrukt. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

Spiegels
Artikel 5.4.45
Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van een linker- en een rechterbuitenspiegel. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 2003, moeten zijn voorzien van:
a. een linkerbuitenspiegel, en
b. een rechterbuitenspiegel indien de maximumsnelheid van het voertuig 100 km/h of meer kan bedragen en het voertuig na 31 december 1996 in gebruik is genomen.

Verlichting
Artikel 5.4.51
Motorfietsen moeten zijn voorzien van:
a. één groot licht;
b. één dimlicht;
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van de motorfiets indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 december 1996. Het licht van de richtingaanwijzers van motorfietsen in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen;
d. één stadslicht indien het voertuig na 31 oktober 1997 in gebruik is genomen;
e. één achterlicht;
f. één remlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975;
g. achterkentekenplaatverlichting;
h. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.
Onverminderd onderdeel c, mag, indien de motorfiets is voorzien van een zijspanwagen en in gebruik is genomen na 31 oktober 1997, de aan de motorfiets aangebrachte richtingaanwijzer aan de zijde van de zijspanwagen niet functioneren.
Artikel 5.4.52
Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, moeten zijn voorzien van:
a. één richtingaanwijzer aan de voorzijde en één richtingaanwijzer aan de achterzijde indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;
b. één achterlicht;
c. één stadslicht indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;
d. één remlicht indien de motorfiets in gebruik in genomen na 31 oktober 1997, en
e. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.
Artikel 5.4.54
De afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten van de richtingaanwijzers aan de voorzijde bedraagt ten minste 240 mm. De afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten van de richtingaanwijzers aan de achterzijde bedraagt ten minste 180 mm.
Artikel 5.4.55
De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
De retroreflector mag geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloedt.
Remlichten van motorfietsen moeten werken bij bediening van de achterwielrem of de voorwielrem.
Artikel 5.4.56
Het dimlicht van motorfietsen moet goed zijn afgesteld, hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 113 en 114, van toepassing.
Artikel 5.4.57
Motorfietsen mogen zijn voorzien van één of twee mistachterlichten.
Artikel 5.4.62
Het ingeschakeld zijn van het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel van een controlelampje dan wel door de stand van de schakelaar aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Aanhangers
Artikel 5.4.66
Indien de motorfiets is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken, in ernstige mate door corrosie zijn aangetast of vervormd. Bij een koppelingskogel met een nominale diameter van 50 mm moet de diameter van de kogel ten minste 49 mm bedragen.

Toeter
Artikel 5.4.71
Motorfietsen moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd.
Kijk eerst even in de FAQ.
Gebruikersavatar
NIX
10000km gereden
10000km gereden
Berichten: 10771
Lid geworden op: 25 nov 2009, 15:46
Locatie: Milsbeek

Bericht door NIX »

En hier het hele drama, zonder dat je je aan de internetpagina van de Overheid hoeft te ergeren:

Permanente eisen motorfietsen

Regeling voertuigen http://wetten.overheid.nl/BWBR0025798
Hoofdstuk 5. Permanente eisen
Afdeling 4. Motorfietsen
Artikel 5.4.0
Een motorfiets moet voldoen aan de in deze afdeling opgenomen eisen en wordt beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage VIII van toepassing is.
§ 0. Algemeen
Artikel 5.4.1
Eisen Wijze van Keuren
1. De motorfiets moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens. Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
2. Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis of frame zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn.
3. De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.
4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd. Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van het motorfiets staat.
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig
Artikel 5.4.3
Eisen Wijze van Keuren
1. Het frame of de zelfdragende constructie alsmede de voor- en achtervork van motorfietsen mogen:
a. geen breuken of scheuren vertonen; – Onderdelen a en b: visuele controle.
– Onderdeel c: visuele controle. Bij twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.
b. niet zijn doorgeroest;
c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht dan wel dat het weggedrag van het voertuig nadelig wordt beïnvloed.
2. Onderdelen die deel uitmaken van het frame of van de zelfdragende constructie moeten deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle.
Artikel 5.4.4
Eisen Wijze van Keuren
Een aan een motorfiets gekoppelde zijspanwagen moet deugdelijk aan het frame of aan de zelfdragende constructie van de motorfiets zijn bevestigd. Visuele controle.
§ 2. Afmetingen en massa’s
Artikel 5.4.6
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen mogen:
a. niet langer zijn dan 4.00 m;
b. niet breder zijn dan 2.00 m, en
c. niet hoger zijn dan 2.50 m. Lid 1 en 2: in geval van twijfel wordt de motorfiets gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.
2. Motorfietsen met zijspanwagen alsmede motorvoertuigen op drie asymmetrisch geplaatste wielen, die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1996, mogen niet breder zijn dan 2,55 m.
§ 3. Motor en brandstofsystemen
Artikel 5.4.9
Eisen Wijze van Keuren
1. Alle onderdelen van de brandstofsystemen van motorfietsen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen.
2. De brandstofsystemen mogen geen lekkage vertonen. Visuele controle. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.
3. De vulopening van een brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop. Visuele controle.
Artikel 5.4.10
Eisen Wijze van Keuren
1. Indien de motorfiets is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.4.9, voldoen aan in de volgende leden gestelde eisen. –
2. De LPG-tank:
a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak, en
c. mag geen deuken vertonen. Leden 2 tot en met 4: visuele controle.
3. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
4. De gasvoerende slangen van rubber mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.
Artikel 5.4.10a
Eisen Wijze van Keuren
1. Indien de motorfiets is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.4.9, voldoen aan de in het tweede tot en met achtste lid gestelde eisen. –
2. De CNG-tank:
a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en
b. mag geen deuken vertonen. Leden 2 tot en met 4: visuele controle.
3. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.
4. Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig.
5. Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter. Visuele controle. De motor starten en controleren of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens de motor af laten slaan, waarna de bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd. Daarna wordt door het contact uit te schakelen gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.
6. De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. Leden 6 tot en met 8: visuele controle
7. De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
8. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.
Artikel 5.4.11
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. Visuele en auditieve controle bij draaiende motor.
2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle.
3. Motorfietsen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 3 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). –
4. Motorfietsen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33, 34 en 35, van toepassing. –
5. Motorfietsen waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen te hoog geluidsniveau produceren. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33, 34 en 35, van toepassing.
Artikel 5.4.12
Eisen Wijze van Keuren
1. De accu van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. De elektrische bedrading van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.
Artikel 5.4.12a [Treedt in werking per 01-04-2012]
Eisen Wijze van Keuren
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische motorfietsen:
a. moeten deugdelijk zijn;
b. moeten deugdelijk zijn bevestigd;
c. mogen niet zijn beschadigd;
d. mogen geen lekkage vertonen;
e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset;
f. moeten goed zijn geïsoleerd. Visuele controle.
Artikel 5.4.13
Eisen Wijze van Keuren
1. De motor van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt.
§ 4. Krachtoverbrenging
Artikel 5.4.15
Eisen Wijze van Keuren
Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is. Visuele controle
Artikel 5.4.16
Eisen Wijze van Keuren
De voor de transmissie noodzakelijke onderdelen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle
§ 5. Assen
Artikel 5.4.18
Eisen Wijze van Keuren
1. De assen van motorfietsen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed. Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Visuele controle.
Artikel 5.4.20
Eisen Wijze van Keuren
1. De wiellagers van motorfietsen mogen niet teveel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 49, van toepassing. Visuele controle. De speling wordt op de juiste wijze zichtbaar gemaakt. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging van wiellagers mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. Visuele en auditieve controle waarbij het wiel, al dan niet met behulp van apparatuur, wordt rondgedraaid. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd.
Artikel 5.4.21
Eisen Wijze van Keuren
De wielbasis van motorfietsen mag niet meer dan 60 mm afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister. In geval van twijfel wordt de wielbasis gemeten, waarbij artikel 5.1a.2 van toepassing is.

Artikel 5.4.24
Eisen Wijze van Keuren
1. De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, van motorfietsen mogen geen breuken, scheuren, ernstige corrosie of ernstige vervorming vertonen. Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken. Lid 1 en 2: visuele controle, terwijl het wiel vrij kan ronddraaien.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging
Artikel 5.4.27
Eisen Wijze van Keuren
1. De wielen van motorfietsen moeten zijn voorzien van luchtbanden. Visuele controle.
2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. Lid 2 en 3: visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.
4. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,0 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren. Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.
5. De banden mogen niet zijn nageprofileerd. Van naprofileren is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. Lid 5 en 6: visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
6. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.
7 De op de band aangegeven draairichting moet overeenkomen met de draairichting van de band in voorwaartse rijrichting van de motorfiets. Visuele controle.
Artikel 5.4.28
Eisen Wijze van Keuren
1. Indien de motorfiets is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken. Visuele controle, waarbij de motorfiets enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle.
§ 7. Stuurinrichting
Artikel 5.4.29
Eisen Wijze van Keuren
1. De voor de overbrenging van de stuurkrachten noodzakelijke onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle.
2. De voorvork moet zonder zware punten in het balhoofd kunnen draaien. Visuele controle, waarbij het voorwiel naar de uiterste linker- en rechterstuurstand wordt bewogen, terwijl de massa van de motorfiets op de grond rust.
3. De balhoofdlagering mag geen zichtbare speling vertonen. Visuele controle, waarbij de motorfiets voorwaarts wordt bewogen en de voorwielrem in werking wordt gesteld, dan wel het voorwiel wordt ontlast en de voorvork wordt bewogen.
§ 8. Reminrichting
Artikel 5.4.31
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken, en
d. geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen. – Onderdelen a tot en met c: visuele controle.
– Onderdeel d: visuele controle terwijl het remsysteem onder druk wordt gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt langzaam ingetrapt, totdat een kracht van 500 N (50 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Bij een remhendel wordt de drukproef uitgevoerd met maximale handkracht.
2. Remschijven mogen geen dusdanige slijtage vertonen dat gevaar op breuk ontstaat. Visuele controle.
3. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhendel mag geen zodanige slag maken dat het pedaal dan wel de handel tot een aanslag kan worden ingetrapt of ingedrukt. Controle waarbij het rempedaal wordt ingetrapt met een kracht van ten hoogste 500 N (50 kg). Bij een remhendel moet dit worden uitgevoerd met de maximale handkracht.
4. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn. Visuele controle.
5. Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd;
b. niet langs andere voertuigdelen schuren, en
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is. – Onderdeel a: visuele controle.
– Onderdeel b: visuele controle, waarbij de bestuurde wielen naar de uiterste linker- en rechter stuurstand worden gebracht.
– Onderdeel c: visuele controle.
De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.
6. Remkabels mogen niet zijn gerafeld en moeten goed gangbaar zijn. Visuele controle, waarbij de rem wordt bediend.
7. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen. Controle door de wielen vrij van de grond met de hand rond te draaien.
8. De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van de remvoering. Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.
9. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt. Visuele controle.
10. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimum aanduiding mag bevinden.
11. Antiblokkeersystemen moeten goed functioneren en moeten zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt. Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert.
Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd.
12. De onderdelen van een antiblokkeersysteem: Visuele controle.
a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. mogen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. mogen niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken, en
d. mogen geen lekkage vertonen.
Artikel 5.4.38
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen, in gebruik genomen na 31 maart 1997, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
a. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,9 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt;
b. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,6 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt; Lid 1 en 2: bij twijfel, controle door middel van een remproef op de weg, waarbij aan de hand van de afgelegde remweg wordt bepaald of aan de vereiste remvertraging wordt voldaan. De snelheid bij aanvang van de remproef moet ongeveer 40 km/h bedragen. De maximale bedieningskrachten, vermeld in het vijfde lid van artikel 5.4.38 moeten in acht worden genomen.
Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van toepassing.
c. bij gebruik van de voorwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;
d. bij gebruik van de achterwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;
e. in geval van een gecombineerde reminrichting:
1°. bij gebruik van de gecombineerde reminrichting en minste 4,5 m/s2 bedraagt, dan wel ten minste 4,8 m/s2 bedraagt bij aangekoppelde zijspanwagen, en
2°. bij gebruik van de andere rem ten minste 2,2 m/s2 bedraagt.
2. Motorfietsen, in gebruik genomen na 26 november 1975 doch voor 1 april 1997, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
a. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, en bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 4,1 m/s2;
b. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,5 m/s2 bedraagt;
c. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,8 m/s2 bedraagt.
3. Motorfietsen, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 27 november 1975, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,2 m/s2 bedraagt. Lid 3 en 4: bij twijfel controle door middel van een remproef op de weg, waarbij aan de hand van de afgelegde remweg wordt bepaald of aan de vereiste remvertraging wordt voldaan. De snelheid bij aanvang van de remproef moet ongeveer 40 km/h bedragen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van toepassing.
4. Motorfietsen, in gebruik genomen vóór 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 3,8 m/s2 bedraagt.
5. De voor het gebruik van de remmen benodigde bedieningskracht mag bij motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, bij gebruik van een remhendel niet meer dan 200 N en bij gebruik van een rempedaal niet meer bedragen dan:
a. 500 N, dan wel
b. 350 N indien de motorfiets na 31 maart 1997 in gebruik is genomen. –
§ 9. Carrosserie
Artikel 5.4.41
Eisen Wijze van Keuren
1. Windschermen en stroomlijnkappen van motorfietsen mogen de bediening van de stuurinrichting, de koppeling en de remmen niet belemmeren. Visuele controle, waarbij het stuur naar de uiterste linker- en rechterstuurstand wordt bewogen en de handels van de koppeling en reminrichting worden bediend.
2. Windschermen, stroomlijnkappen en permanent aangebrachte inrichtingen om lading mee te kunnen vervoeren, moeten deugdelijk zijn bevestigd. Visuele controle.
Artikel 5.4.45
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van een linker- en een rechterbuitenspiegel. Leden 1 tot en met 4: visuele controle.
2. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 2003, moeten zijn voorzien van:
a. een linkerbuitenspiegel, en
b. een rechterbuitenspiegel indien de maximumsnelheid van het voertuig 100 km/h of meer kan bedragen en het voertuig na 31 december 1996 in gebruik is genomen.
3. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd.
4. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.
Artikel 5.4.46
Eisen Wijze van Keuren
1. De zitplaats of zitplaatsen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. Voetsteunen moeten deugdelijk zijn bevestigd.
Artikel 5.4.48
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
2. De wielen onderscheidenlijk banden van motorfietsen mogen niet aanlopen.
3. Geen deel aan de buitenzijde van een motorfiets mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
§ 10. Lichten, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
Artikel 5.4.51
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van:
a. één groot licht; Lid 1 en 2: visuele controle.
b. één dimlicht;
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van de motorfiets indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 december 1996; het licht van de richtingaanwijzers van motorfietsen in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen;
d. één stadslicht indien het voertuig na 31 oktober 1997 in gebruik is genomen;
e. één achterlicht;
f. één remlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975;
g. achterkentekenplaatverlichting;
h. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel c, mag, indien de motorfiets is voorzien van een zijspanwagen en in gebruik is genomen na 31 oktober 1997, de aan de motorfiets aangebrachte richtingaanwijzer aan de zijde van de zijspanwagen niet functioneren.
Artikel 5.4.51a
1. Motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan een motorfiets in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens die de motorfiets of zijspanwagen verbonden aan een motorfiets herkenbaar maken als zijnde in gebruik bij die diensten. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht. Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
2. Krachtens artikel 71 van de wet kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de vormgeving en de installatie van de in het eerste lid genoemde striping, letters, cijfers, tekens of lichten.
3. Het eerste lid geldt niet voor motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen gedurende hun inzet voor onopvallende politietaken en motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

Artikel 5.4.52
Eisen Wijze van Keuren
Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, moeten zijn voorzien van: Visuele controle.
a. één richtingaanwijzer aan de voorzijde en één richtingaanwijzer aan de achterzijde indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;
b. één achterlicht;
c. één stadslicht indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;
d. één remlicht indien de motorfiets in gebruik in genomen na 31 oktober 1997, en
e. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.
Artikel 5.4.52a [Vervallen per 01-01-2010]
Artikel 5.4.53
Eisen Wijze van Keuren
1. De grote lichten, dimlichten en stadslichten mogen niet anders dan wit of geel stralen. Leden 1 tot en met 3: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
2. De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.
3. De achterlichten mogen niet anders dan rood stralen.
4. De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen. Visuele controle, waarbij het rempedaal wordt ingetrapt dan wel de remhendel wordt bediend.
5. De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen. Visuele controle, waarbij het desbetreffende licht wordt ingeschakeld.
Artikel 5.4.54
Eisen Wijze van Keuren
1. De afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten van de richtingaanwijzers aan de voorzijde bedraagt ten minste 240 mm. Lid 1 en 2: visuele controle, In geval van twijfel wordt de afstand tussen de richtingaanwijzers gemeten.
2. De afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten van de richtingaanwijzers aan de achterzijde bedraagt ten minste 180 mm.
Artikel 5.4.55
Eisen Wijze van Keuren
1. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten moeten goed werken. Indien een licht wordt gevormd door meerdere lichtbronnen mag door defecte lichtbronnen het oorspronkelijk verlichte oppervlak met niet meer dan 25% afnemen. Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.
2. De lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. Lid 2 en 3: visuele controle.
3. De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte zijn. De op een motorfiets zonder zijspanwagen gemonteerde lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd. Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
5. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatend gedeelte betreft, mogen ten hoogste 25% zijn afgeschermd. Leden 5 tot en met 7: visuele controle.
6. De retroreflector mag geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloed.
7. Remlichten van motorfietsen moeten werken bij bediening van de achterwielrem of de voorwielrem.
Artikel 5.4.56
Eisen Wijze van Keuren
1. Het dimlicht van motorfietsen moet goed zijn afgesteld, hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 113 en 114, van toepassing.

2. Motorfietsen die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel een vermelding inzake afwijkende koplampen onder bijzonderheden op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 113 en 114, van toepassing. –
Artikel 5.4.57
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen mogen zijn voorzien van: Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
a. één extra groot licht;
b. één extra dimlicht;
c. één extra stadslicht;
d. één of twee mistvoorlichten;
e. één of twee mistachterlichten;
f. waarschuwingsknipperlichten;
g. één of twee parkeerlichten;
h. ambergele retroreflectoren aan de voorste zijkanten van het voertuig, ambergele of rode retroreflectoren aan de achterste zijkanten van het voertuig;
i. één witte retroreflector aan de voorzijde van het voertuig;
j. werklichten;
k. één extra achterlicht;
l. één extra remlicht;
m. één of twee dagrijlichten.
2. Lichten die ingevolge artikel 5.4.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.4.53 met betrekking tot die lichten gestelde eisen.
3. Motorfietsen mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.
Artikel 5.4.57a
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar bedoelde signalen mogen voeren, mogen zijn voorzien van blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten. Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

3. Krachtens artikel 71 van de wet kunnen voorschriften worden gesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht.
Artikel 5.4.58
Eisen Wijze van Keuren
1. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, mogen zijn voorzien van: Lid 1 en 2: visuele controle.
a. een stadslicht;
b. richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten;
c. een remlicht;
d. een witte retroreflector aan de voorzijde van de zijspanwagen;
e. een ambergele retroreflector aan elke zijkant van de zijspanwagen;
f. een parkeerlicht aan de verst van de motorfiets verwijderde zijkant van de zijspanwagen.
2. Zijspanwagens mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.
Artikel 5.4.58a [Vervallen per 01-01-2010]
Artikel 5.4.59
Eisen Wijze van Keuren
1. Het mistvoorlicht en het stadslicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel stralen. Leden 1 tot en met 5: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
2. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.
3. De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen.
4. Het remlicht en het mistachterlicht mogen niet anders dan rood stralen.
5. De dagrijlichten mogen niet anders dan wit stralen.
Artikel 5.4.59a
Eisen Wijze van Keuren
1. De in artikel 5.4.57 bedoelde lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
3. Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
Artikel 5.4.62
Eisen Wijze van Keuren
Het ingeschakeld zijn van het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel van een controlelampje dan wel door de stand van de schakelaar aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
Artikel 5.4.64
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen mogen, met uitzondering van groot licht, niet zijn voorzien van verblindende lichten. Lid 1 en 2: visuele controle.
2. Motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende lichten.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

Artikel 5.4.65
Eisen Wijze van Keuren
1. Onverminderd het bij of krachtens de artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- of knipperlichten en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens, mogen motorfietsen en zijspanwagens verbonden aan motorfietsen niet zijn voorzien van:
a. meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.4.51, 5.4.57 of 5.4.58 dan wel bij of krachtens, de artikelen 5.4.51a of 5.4.57a is voorgeschreven of toegestaan, en
b. in of op het voertuig aanwezige lichten of objecten die licht uitstralen naar de buitenzijde van het voertuig. Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.
2. Motorfietsen niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten. Visuele controle.
§ 11. Verbinding tussen motorfiets en aanhangwagen
Artikel 5.4.66
Eisen Wijze van Keuren
1. Indien de motorfiets is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken, in ernstige mate door corrosie zijn aangetast of vervormd. Visuele controle.
2. Bij een inrichting als bedoeld in het eerste lid, die is voorzien van een koppelingskogel met een nominale diameter van 50 mm moet de diameter van de kogel ten minste 49 mm bedragen. Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
§ 12. Diversen
Artikel 5.4.71
Eisen Wijze van Keuren
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.
2. Motorfietsen mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van de motorfiets of de zijspanwagen te voorkomen, alsmede van een geluidssignaal dat de bestuurder kenbaar maakt dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld. Lid 2 en 3: visuele en auditieve controle.
3. Motorfietsen in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, RVV 1990 bedoelde diensten, die de daar genoemde signalen mogen voeren, moeten zijn voorzien van een tweetonige hoorn.
4. Het derde lid is niet van toepassing op motorfietsen in gebruik bij de in artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten.

5. Krachtens artikel 71 kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de tweetonige hoorn.
6. Motorfietsen mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid.

Kijk eerst even in de FAQ.
Plaats reactie